6 oktober 2016

Over koeien en kalfjes

in het Nederlands zijn de regels voor het meervoud betrekkelijk eenvoudig. Over het algemeen eindigt het meervoud op '-en', en als dat dat moeilijk uit te spreken is, op '-s'. De Friese talen kennen veel meer meervoudsvormen dan het Nederlands. De toepassingsregels voor die vormen verschillen ook nog eens tussen de Friese talen onderling. Hoe houden we het in het Gaarfries overzichteljk zonder het Friese karakter uit het oog te verliezen?

Om de best passende meervoudsvorm te vinden, moeten we de woorden indelen in categorieën. Allereerst moeten we een verdeling maken tussen levende wezens en andere zaken. Die kunnen we weer onderverdelen in plantaardige en dierlijke wezens. Op deze laatste groep zullen we hier wat nader ingaan.

Voor menselijke wezens geeft het Westerlauwers het voorbeeld. Het meervoud eindigt op '-ljuh', wat zoiets betekent als 'lieden' of 'lui'.
man, manljuh
frâl, frâlljuh
âde, âdeljuh
buuèr, buuèrljuh
jonge, jongeljuh
Deze categorie is niet alleen voor van toepassing op familieleden en sociale relaties, maar bijvoorbeeld op beroepen:
boeèr, boeèrljuh
slachter, slachterljuh
bakker, bakkerljuh
burgemaster, burgemasterljuh
pliesje, pliesljuh pliesje
timmerman, timmermanljuh timmerljuh
Aan het Schiermonnikoogs ontlenen we de meervoudsvorm voor dieren met een vacht, die op het land leven. De grootte van het dier doet er niet toe.
kó, kóbisten
kjel, kjellebisten
hóén, hóénebisten
kot, kottebisten
baarch, baarchebisten
skieèp, skieèpebisten
bôk, bôkbisten
móés, móézebisten
Bovengenoemde woorden hebben betrekking op levende dieren. Als gerecht hebben ze een andere vorm:
kówefleis
baarchefleis
skieèpefleis
Dieren met veren vormen een eigen groep. Hier wordt geen onderscheid gemaakt tussen een meerdere levende dieren n het gerecht. Let op: beide vormen zijn grammaticaal enkelvoudig.
dó, dówefoegelt
ein, einefoegelt
piek, piekefugelt
skríés, skríésfoegelt
jerrebarre, jerrefoegelt
Een derde groep zijn kleine dieren zonder vacht, die zich laag over de grond bewegen. Hier bestaat geen aparte vorm voor het dier als gerecht, aangezien deze dieren in Friesland over het algemeen niet gegeten worden.
gers, gerskroepsel
slang, slangekroepsel
eamel, eamelkroepsel
krokkedil, krokkedillekroepsel
Een vierde te onderscheiden groep zijn kleine dieren zonder veren, die zich door de lucht bewegen. Ook deze worden niet gegeten.
neef, nevefleansel
by, byfleansel
hopke, hopkefleansel
Dieren die in het water leven vormen de laatste groep. Hier wordt er in het geheel geen onderscheid gemaakt tussen een enkel dier, meerdere levende dieren, of het gerecht.
fisk
jerring
kabbeljau
walfisk
inketspuier
Over het plantenrijk zullen we het een andere keer hebben.

In dit stik binne hjir en dêr wat staveringsflaters weihelle en wat wurden ferbettere.

5 oktober 2016

Gaarvatting van de spelling

De taal is noch yn ûntwikkeling. Dizze lêst jout de steat wer op dit stuit.

Algemeen

  • In beginsel worden de spellingsregels van het Nederlands gehanteerd. De spelling van andere talen, zoals het Fries en het Bildts, speelt geen rol.
  • Elk woord wordt zo geschreven als het wordt uitgesproken, en vice versa.
  • Stomme letters, alsmede letters die in de uitspraak wegvallen, worden niet geschreven.

Medeklinkers

  • De medeklinkers b, d, f, h, j, k, l, m, n, p, s, t, v, w en z worden uitgesproken zoals in het Nederlands.
  • De stemhebbende g-klank (als in het Engels 'good') wordt altijd geschreven met g. De stemloze g-klank (als in het Duitse 'ich') wordt altijd geschreven met ch.
  • Een woord begint nooit met ch, v of z. In plaats daarvan wordt g, f, of s geschreven. 
  • De r kan zowel voorin de mond (op zijn Fries) als achterin de mond (op zijn Hollands) worden uitgesproken.
  • Opeenvolgende klinkers van afzonderlijke lettergrepen worden van elkaar gescheiden met een j of een w Het trema wordt niet gebruikt
  • De q, de x, en de c als afzonderlijke letter worden niet gebruikt.

Eenklanken

  • Korte open eenklanken worden geschreven zoals in het Nederlands: aa, ee, ie, oo, uu, oe, eu. In open lettergrepen worden deze, zoals in het Nederlands, geschreven als: a, e, i, o, u, oe, eu.
  • Korte gesloten eenklanken worden geschreven zoals in het Nederlands: a, e, i, o, u.  In open lettergrepen worden deze geschreven als à, è, ì, ò, ù. Alternatief kunnen deze in open lettergrepen gespeld worden als ah, eh, ih, oh, uh.
  • Lange open eenklanken worden geschreven met een accent aigu: áá, éé, íé, óó, úú, óé. In open lettergrepen worden deze geschreven als: á, é, í, ó, ú, óé. Alternatief kunnen deze gespeld worden als aaa, eee, iie, ooo, uuu, ooe, respectievelijk aa, ee, ii, oo, uu, ooe.
  • Lange gesloten eenklanken worden geschreven als: ê, ô. Alternatief kunnen deze gespeld worden in gesloten lettergrepen als eh, oh, of in open lettergrepen als eeh en ooh.
  • De schwa (als in 'de') wordt geschreven zoals in het Nederlands als e. Als het onderscheid met de e-klank niet zonder meer duidelijk is, wordt de schwa geschreven als u.

Tweeklanken

  • De volgende tweeklanken worden geschreven als in het Nederlands: ui, aai, ooi, oei, ai, oi.
  • De ongebroken tweeklanken worden geschreven als , , oà, oeè, , euè. Alternatief kunnen deze geschreven worden als eea, iee, ooa, oee, uue, eue.
  • De gebroken tweeklanken worden geschreven zoals uitgesproken: je, ji, wa, wo.
  • De au-klank wordt altijd geschreven als au. Er is heen onderscheid met 'ou'.
  • De ij-klank wordt altijd geschreven als y. Er is geen onderscheid tussen 'ij' en 'ei'.

Drieklanken

  • De drieklanken worden geschreven als: woi, wai, waai.

Neusklanken

  • De neusklanken worden geschreven als ĩ, , ẽũ. Alternatief kunnen deze geschreven worden als eein, ein, euin.

3 oktober 2016

Kleine dingen zijn niet lang

In de Friese talen worden woorden veelvuldig verkleind. Als we hier het model van het Engels zouden hanteren zouden we 'hondje' eenvoudigweg kunnen vertalen als 'un lietse hóén'. Maar dan lijkt het in de verste verte niet meer op een Friese taal. Vereenvoudiging is prijzenswaardig - en zelfs gewenst - maar een in het zelfstandig naamwoord geïntegreerde verkleinvorm is een karakteristieke eigenschap die in een gemeenschappelijke Friese taal gewoonweg niet gemist kan worden.

Helaas maken de Friese talen het ons niet zo gemakkelijk. Een inventarisatie onder een paar Friese talen levert een hele trits verschillende uitgangen op: '-tsje', '-ke', '-je', -ky', '-ty', '-py', '-chy', '-sy', of '-y'. De regels voor de juiste toepassing van deze uitgangen zijn ingewikkeld, en variëren bovendien tussen de Friese talen onderling. Daarnaast kennen veel woorden een klankverschuiving. In het Westerlauwers is een huis een 'hûs' (uitgesproken als [hóés]), en een huisje - overigens tevens het kleinste kamertje - een 'húske' (uitgesproken als [huuske]). Op het Bildt praat men iets minder moeilijk. Een huis is een 'huus' met een langgerekte 'úú', en een huisje is een 'húske', met een korte, open 'u'. Voor het Gaarfries moeten we een evenwicht vinden tussen eenvoud enerzijds, en en het behoud van het Friese karakter van de taal anderzijds.

Allereerst moeten we een selectie maken uit de beschikbare uitgangen. Alle vormen die eindigen op '-ie' vallen af. Het is geen Afrikaans, en elke associatie met een plat Hollands stadsdialect willen we tenslotte ook liever vermijden. Vormen die Vlaams aandoen, zoals '-ske', hebben ook niet de eerste voorkeur. De Nederlandse standaard-uitgang '-je' levert weer verwarring op met het hele werkwoord, dat in het Gaarfries ook vrijwel altijd op '-je' eindigt. 
De voor de hand liggende keuze is in het Westerlauwers Fries veel voorkomende en karakteristieke uitgang: '-tsje'. Die laat zich gemakkelijk toevoegen en herkennen:
montsje
frautsje
kientsje
hoentsje
boltsje
poedtsje poedsje
jiskepontsje
skwaltsje
skoetsje
Helaas past '-tsje' niet overal achter. '*pofstje', '*blomtsje', en '*huustsje' zou je niet kunnen uitspreken. In die gevallen kunnen we terugvallen op een alternatief: '-ke'. Bijvoorbeeld:
pofke
blomke
huuske
dwarpke 
Dan hebben we alleen nog een probleem als een woord eindigt op een '-k', zoals 'bok'. '*boktsje' is niet uitspreekbaar, en '*bokke' klinkt niet als een verkleinwoord. In dat soort gevallen rest er niets anders dan '-je'.
bokje
bóésboekje
Vervolgens is de vraag wat te doen met de klankverschuivingen. Totale omvorming is niet nodig. In het Westerlauwers gebeurt dit met sommige woorden, maar sommige ook niet. De Friso-Frankische doen het over het algemeen helemaal zonder, en dat is geen probleem. Aan de andere kant zou een te rigide benadering ons taalgevoel geweld aandoen. '*bêdsje', '*bôltsje' of '*húúske' klinken toch wat te geforceerd. Een verkorting van de klank doet toch wat natuurlijker aan:
bêd, bedsje
bôle, boltsje
húús, huuske
Deze regel is gemakkelijk uit te leggen en te onthouden: kleine dingen zijn nou eenmaal niet lang.

Nochris dank oan Andries, foar it útlienen fan syn eksemplear fan it 'Woordeboek fan 't Bildts'.
De gearfatting is ferpleatse nei it stik 'Gaarvatting'.

De Weaze en andere wijzen

Dit stik baut fierder op dit stik en op dat stik oer de tiidwurden.

Eerder hadden dat we geconcludeerd dat we het Afrikaanse model enigszins moesten loslaten ten gunste van een meer Franko-Fries model. Desalniettemin kunnen we het nog steeds goed gebruiken. Tal van vormen die in andere talen het uit het hoofd leren van lange rijen verbuigingen en vervoegingen zouden vereisen, kunnen met eenvoudige constructies worden uitgedrukt. Bovendien doen die heel Fries aan.

De verleden tijd was al eens voorbij gekomen. Onmisbaar daarvoor is het hulpwerkwoord 'hafje'. Het wordt ook wel eens gebruikt om bezit of een medische aandoening uit te drukken.
ik ha bakken / un poedsje petat / ut sóér
do hast bakken / un poedsje petat /  ut sóér
hy hat bakken / un poedsje petat / ut sóér
wy hawwe bakken / un poedsje petat / ut sóér
ik ha bakken / un poedsje petat / ut sóér haen hân
Bovengenoemde vorm is de bedrijvende vorm. Voor de lijdende vorm in de tegenwoordige tijd gebruiken we 'wudje'. Dit hulpwerkwoord kunnen we ook gebruiken om een toestand uit te drukken waar men in terecht komt.
ik wud bakken / jelwíés
do wudst wust bakken / jellwíés (probeer die 'd' maar eens uit te spreken)
hy wudt wut bakken / jelwíés (de 'd' is hier niet eens te horen)
wy wudde bakken / jelwíés
ik ha bakken / jelwíés wudden
Natuurlijk is er ook een lijdende vorm in de verleden tijd. Die maken we met 'weaze', dat verder nog dienst doet als uitdrukking van een de toestand waar men reeds in verkeert, een locatie, of vereenzelviging met iets of iemand. Helaas ontkomen we vanwege de herkenbaarheid niet aan een paar onregelmatigheden. Maar zolang dat tot enkele woorden beperkt blijft kunnen we daarmee leven.
ik bin bakken / in Frentsjer / nuver / Napoleon
do bist bakken  / in Frentsjer / nuver / Napoleon
hy is bakken  / in Frentsjer / nuver / Napoleon
wy binne bakken / in Frentsjer / nuver / Napoleon
ik ha bakken / in Frentsjer / nuver / Napoleon wezen
De straatnaam 'De Weaze' in Leeuwarden komt overigens uit de gemeeenschappelijke Oud-Friese taal. De naam betekent 'Het Leven'.

Het hulpwerkwoord voor de toekomende tijd is 'silje'. Dat werkt niet met een deelwoord, maar met het hele werkwoord. Je kunt er ook een doel mee uitdrukken.
ik sil bakje / om soekerbôle
dów silst bakje / om soekerbôle
hy silt bakje / om soekerbôle
wy sille bakje / om soekerbôle
ik ha bakje / om soekerbôle sillen (maar dat zegt men in de praktijk nooit)
We hadden al gezien dat het hele werkwoord dienst kan doen als gebiedende wijs. Maar een aansporing kan ook worden uitgedrukt met het hulpwerkwoord 'matje'. Het wordt tevens gebruikt om uit te drukken, dat een handeling gewenst, noodzakelijk, of vereist is.
ik mat bakje
do matst mast bakje
hy matt mat bakje
wy matte bakje
ik ha bakje matten
Kortweg zegt men ook wel:
mast bakje
Daarmee hebben we ook de aanvoegende wijs te pakken. Deze vorm vind je soms nog in recepten en in Bijbelvertalingen.
Mast un aai nimje.
Jo namme mat heilichen wudje.
Jo keningkrijk mat komje.
Met 'sóéje' kun je uitdrukken, dat een handeling niet daadwerkelijk plaatsvindt, maar voorgesteld wordt. Dat wordt ook wel de voorwaardelijke wijs genoemd.
ik sóé bakje
do sóést bakje
hy sóét bakje
wy sóéwe bakje
ik ha bakje sóéwen sóén
Dit werkwoord wordt wel eens verward met het denkbeeldige werkwoord '*soenje'. Dat bestaat echter niet in het Gaarfries, omdat deze nuance niet past in het bewustzijn van de inwoners van het Friese taalgebied. In plaats daarvan spreekt men van 'tuutsje' of 'lebberje'. Maar dit terzijde.

Met 'kinje' wordt uitgedrukt dat iets mogelijk is.
ik kin bakje
do kinst bakje
hy kint bakje
wy kinne bakje
ik ha bakje kinnen
Met 'meije' wordt uitgedrukt dat iets toegestaan is. Je kunt er ook waardering voor iets of iemand mee uitdrukken.
ik mei bakje / soekerbôle
do meist bakje / soekerbôle
hy meit bakje / soekerbôle
wy meie bakje / soekerbôle
Met 'wolje' wordt een wens of een streven uitgedrukt.
ik wol bakje
do wolst wôst bakje (de 'l' hoor je niet, dus je schrijft hem niet)
hy wolt wôt bakje (hier ook niet)
wy wolle bakje
ik ha bakje wollen
Tot slot is er het hulpwerkwoord 'litje'. Dit is een handig woord, waarmee handelingen worden uitgedrukt die door een ander worden uitgevoerd.
ik lit bakje
do litst list bakje
hy litt lit bakje
wy litte bakje
ik ha bakje litten
En zo hebben we alle wijzen in pacht.

Vragen en ontkennen

De ontkennende wijs is in het Gaarfries niet moeilijk. Om van een bevestigende zin een ontkennende zin te maken voeg je gewoon het woordje 'net' toe:
Ut kin net.
Ik ha de soekerbôle net bakken.
Mast net sa eamelje!
De vragende wijs is net zo gemakkelijk. Elke vraagzin eindigt met het woordje 'juh':
Hawwe jum dat bakken juh?
Mat dat no sa juh?
Komst uut Frentsjer wei juh?